| 18835 |
komisch |
komiek:
kemiek (L318e Altweerterheide)
|
kluchtig, eigenaardig
III-1-4
|
| 21266 |
koning |
koning:
kȳǝneŋ (L318e Altweerterheide)
|
De zware staande as die bij de Hollandse molen de drijfkracht van de roeden overbrengt vanaf het aswiel via wieg of bovenbonkelaar en spoorwiel naar de rondsels van de staakijzers. Zie ook afb. 64.23. [N O, 50d; Sche 40; monogr.; A 42A, 14]
II-3
|
| 19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
kwezənjēͅr (L318e Altweerterheide),
fornuis:
fərny(3)̄.s (L318e Altweerterheide)
|
fornuis
III-2-1
|
| 32480 |
kookketel voor wissen |
buffketel:
bøfkiǝtǝl (L318e Altweerterheide)
|
De ketel waarin de grauwe wissen gekookt worden. In Uikhoven (Q 13) worden de wissen alleen besproeid met kokend water. [N 40, 19; monogr.]
II-12
|
| 19526 |
kookpot |
kasserol:
kastroͅl (L318e Altweerterheide)
|
kookpan, braadpan
III-2-1
|
| 33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
kool:
koeël (L318e Altweerterheide),
moes:
moos (L318e Altweerterheide)
|
kool || kool, moes
I-7
|
| 24192 |
koolmees, mees |
bijmusje:
bi-jmöske (L318e Altweerterheide),
mees:
mieës (L318e Altweerterheide)
|
koolmees || mees
III-4-1
|
| 21016 |
koolraap |
koolderaap:
koeëlderaap (L318e Altweerterheide)
|
koolraap
I-7
|
| 31225 |
koper |
koper:
kuǝpǝr (L318e Altweerterheide)
|
In zuivere toestand een roodachtig-bruin metaal, zeer rekbaar en weker dan smeedijzer. Geelkoper of messing is een legering van koper met ca. 30 tot 40% zink en meestal een weinig tin. [N 66, 58a-b; monogr.]
II-11
|
| 31180 |
koperslager |
koperslager:
kuǝpǝrslīǝgǝr (L318e Altweerterheide)
|
Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.]
II-11
|