21081 |
sabbelen |
lebberen:
Zit toch neet d¯n hieëlen aovuntj limmenaat te lebbere
lebbere (L318e Altweerterheide),
sabberen:
Verklw. e zabbertje: een snoepje
zabbere (L318e Altweerterheide)
|
drinken, sabbelen || sabbelen, op snoep zuigen
III-2-3
|
24372 |
salamander |
ekvis:
eêkvés (L318e Altweerterheide),
meerkol:
maerkol (L318e Altweerterheide)
|
salamander || watersalamander
III-4-2
|
28797 |
satijn |
satijn:
sati.n, sǝti.n (L318e Altweerterheide)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
sevoeëje koeël (L318e Altweerterheide)
|
savoye kool
I-7
|
19507 |
schaal |
schaal:
sxāl (L318e Altweerterheide)
|
schaal
III-2-1
|
19129 |
schande |
blamage:
blamaasj (L318e Altweerterheide)
|
schande
III-1-4
|
19045 |
schaterlachen |
zich bescheuren:
zich beschuuëre (L318e Altweerterheide)
|
uitbundig lachen
III-1-4
|
19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
schêldje (L318e Altweerterheide),
schobben:
schobbe (L318e Altweerterheide),
sjamfoeteren:
schamfoetere (L318e Altweerterheide),
fr. Jean foutre
sjamfoetere (L318e Altweerterheide)
|
schelden
III-1-4
|
25023 |
schemering, valavond |
avonddonker:
aovuntjdônkel (L318e Altweerterheide),
uilenvlucht:
BNO.
uûlevleûg (L318e Altweerterheide),
WB.
uûlevluuëg (L318e Altweerterheide),
valavond:
(meervoud: valaovundje).
val⁄aovuntj (L318e Altweerterheide)
|
avondschemering, valavond || schemer, halfduister
III-4-4
|
32492 |
schenen |
schenen:
sxēnǝ (L318e Altweerterheide)
|
Gekliefde en geschaafde wissen. Zij worden vooral gebruikt voor fijn vlechtwerk. Ook de wanden van duivenmanden worden met schenen volgevlochten. [N 40, 85; monogr.]
II-12
|