31803 |
houtsplinter |
splinter:
šplentǝr (Q102p Amby)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
houtwurm (Q102p Amby)
|
houtworm [DC 23 (1953)]
III-4-2
|
19187 |
hovaardig |
groots:
gruutsch (Q102p Amby),
ingebeeld:
ingebeelt (Q102p Amby)
|
grootsch [SGV (1914)] || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21188 |
hozen |
hozen:
hooze (Q102p Amby)
|
water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18962 |
huichelaar |
godverneuker:
godverneuker (Q102p Amby),
schijnheilige:
schīēnheilige (Q102p Amby)
|
een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
doen of:
dōēn of... (Q102p Amby),
gebaren:
gebieren (Q102p Amby),
huichelen:
huichele (Q102p Amby)
|
veinzen [SGV (1914)] || voorgeven iets te zijn of te doen [veinzen, bouzjezjeren] [N 85 (1981)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
huid:
hōēt (Q102p Amby),
vel:
vel (Q102p Amby)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18049 |
huidschilfers |
schilfers:
schilfer (Q102p Amby)
|
schilfer [SGV (1914)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
uitslag:
ōētschlaach (Q102p Amby)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hūf (Q102p Amby)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|