23235 |
kerktoren |
kerktoren:
de kerktoren is afgebrand
de kairktore is aafgebrand (Q102p Amby)
|
De kerk. [ZND 12 (1926)]
III-3-3
|
23334 |
kerkwaarts |
naar kerk:
na kèrk (Q102p Amby)
|
kerkwaarts [SGV (1914)]
III-3-3
|
22803 |
kermis |
kermis:
kɛrməs (Q102p Amby)
|
kermis [RND]
III-3-2
|
22463 |
kermistent |
tent:
tent (Q102p Amby)
|
Een kermistent [barak, schob]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34077 |
kern |
merg:
mɛrx (Q102p Amby),
merk:
mɛrǝk (Q102p Amby)
|
Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15]
I-11
|
33536 |
kern van een pit |
kern:
keer (Q102p Amby)
|
Het binnenste van zaad of pit (kern, kerning, kerel, karring). [N 82 (1981)]
I-7
|
24722 |
kernhout |
ziel:
zieel (Q102p Amby)
|
Het binnenste van een boom zonder levend weefsel, donker van kleur (kern, kernhout). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33537 |
kers, zoete soorten |
kers:
keersch (Q102p Amby),
kers}* (Q102p Amby)
|
[ZND 01 (1922)]kers [ZND 01 (1922)]
I-7
|
22457 |
ketelmuziek |
ketelmuziek:
ketelmeziek (Q102p Amby)
|
Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
kettel[eg]:
kętǝl[eg] (Q102p Amby)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|