19665 |
keuken |
keuken:
keuke (Q102p Amby)
|
keuken [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
18894 |
keus |
keus:
(ö als in love).
kös (Q102p Amby)
|
het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24334 |
kever, tor |
kever:
kever (Q102p Amby),
kiever (Q102p Amby),
paardsworm:
pèèrschwörm (Q102p Amby)
|
kever [SGV (1914)] || kever, tor [DC 30 (1958)] || tor [SGV (1914)]
III-4-2
|
21461 |
kibbelen |
taggen:
taguen (Q102p Amby),
Wederk. ww.
zich takke (Q102p Amby)
|
kibbelen [SGV (1914)] || Kibbelen. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
jas:
jas (Q102p Amby),
kiel:
keel (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby),
kiejĕl (Q102p Amby),
kieltje:
keelke (Q102p Amby),
wordt niet meer gedragen
keelke (Q102p Amby),
werkjas:
werrekjas (Q102p Amby)
|
hes (blauwe boerenkiel) [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
kiem:
kiem (Q102p Amby),
scheut:
scheut (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheut [SGV (1914)]
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
bottelen:
bottele (Q102p Amby),
uitkomen:
oetkome (Q102p Amby)
|
Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kiemen:
kimǝ (Q102p Amby),
schieten:
šētǝ (Q102p Amby)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kien (Q102p Amby)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kienne (Q102p Amby)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|