| 25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
laansem (Q102p Amby)
|
langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lanteere (Q102p Amby),
lantère (Q102p Amby)
|
lantaarn [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
| 18933 |
last, moeilijkheid |
last:
las (Q102p Amby)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18980 |
laster |
kwadepraat:
ook materiaal znd 30, 01
koejepraot (Q102p Amby),
laster:
laster (Q102p Amby)
|
laster [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 18999 |
lasteren |
slecht maken:
schlech make (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19297 |
lastig (werken) |
difficile (fr.):
difficiel (Q102p Amby),
lastig:
lestig (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
ook materiaal znd 30, 02
lestig (Q102p Amby),
lēͅstix (Q102p Amby)
|
lastig [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] || zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19031 |
lastig kind |
nest:
nis (Q102p Amby)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21812 |
lastigvallen |
storen:
schteure (Q102p Amby)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 17814 |
laten |
laten:
laotə (Q102p Amby),
loate (Q102p Amby),
loaten (Q102p Amby)
|
laten [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
| 25036 |
lawaai maken |
leven maken:
leve make (Q102p Amby),
spektakel maken:
schpektakel make (Q102p Amby)
|
lawaai maken [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|