25035 |
lawaai, herrie |
herrie:
herrie (Q102p Amby),
leven:
leve (Q102p Amby),
spektakel:
schpektakel (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)] || lawaai [SGV (1914)]
III-4-4
|
22416 |
leefnet |
leefnet:
leifnet (Q102p Amby)
|
Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
awerdom (Q102p Amby)
|
ouderdom [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
doof:
douf (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leich (Q102p Amby),
leig (Q102p Amby),
lēīg (Q102p Amby),
lêg (Q102p Amby),
verlaten (ruimte):
verlaote (Q102p Amby)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
leigluiper (Q102p Amby),
lèègluiper (Q102p Amby),
ook materiaal znd 30, 4
leigluiper (Q102p Amby)
|
een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] || leeglooper [SGV (1914)] || leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24931 |
leem, pijpaarde |
leem:
leim (Q102p Amby)
|
leem [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
19365 |
leep, doortrapt |
doortrapt:
(klemtoon op trap).
doortrap (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
leeps:
leepsch (Q102p Amby)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] || leep [SGV (1914)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21593 |
leerling |
leerling:
lierling (Q102p Amby)
|
de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30796 |
leerlooier |
leerlooier:
lę̄rlø̜̄jǝr (Q102p Amby)
|
Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.]
II-10
|