17969 |
met snelheid over iets heen vliegen |
snorren:
schnö:re (Q102p Amby)
|
vliegen: Met snelheid over iets heen ~ (snoeken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19062 |
met tegenzin |
met tegenzin:
mēt teegenzin (Q102p Amby)
|
tegen heug en meug [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
zeveren:
zeivere (Q102p Amby)
|
af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mętsǝlē̜r (Q102p Amby),
mɛtsǝlē̜r (Q102p Amby)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (Q102p Amby)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
braadworst:
broodwoorsch (Q102p Amby)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20123 |
miauwen |
mauwen:
mawwe (Q102p Amby)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een kat (mauwen, kajauwen, jauwen, lollen, miauwen, janken, rallen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
midig (Q102p Amby)
|
middag [RND]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
middagdutje:
middigdutsche (Q102p Amby),
middagslaapje:
middigsleupke (Q102p Amby),
ungeren (zn.):
ungere (Q102p Amby)
|
middagdutje [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || middagdutje doen (dutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
middagslaapje doen:
e middigsleupke doen (Q102p Amby),
ungeren (ww.):
ungere (Q102p Amby)
|
een middagdutje doen [ZND 01 (1922)] || middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|