24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
nachtegaal (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
nachtegaal [SGV (1914)], [ZND 05 (1924)]
III-4-1
|
17842 |
nachtmerrie |
nachtmaar:
ich haw de nachtmeir (Q102p Amby),
nachtmeir (Q102p Amby)
|
Nachtmerrie; hoe vertaalt gij, fr. jai eu le cauchemar? [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
24394 |
nachtvlinder |
mot:
mot (Q102p Amby)
|
nachtuiltje, nachtvlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
18937 |
nadeel |
nadeel:
noadeil (Q102p Amby),
schade:
schaai (Q102p Amby)
|
het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)] || nadeel [SGV (1914)]
III-1-4
|
34179 |
nageboorte van de koe |
bed:
bɛt (Q102p Amby)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
33881 |
nageboorte van het paard |
bed:
bęt (Q102p Amby)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagel (Q102p Amby),
nagəl (Q102p Amby)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20081 |
nagelbloem (clethra alnifolia) |
groffiaat:
groefioat (Q102p Amby),
nagelbloem:
nagelblom (Q102p Amby)
|
giroffel (nagelbloem) [SGV (1914)] || nagelbloem (anjelier) [SGV (1914)]
III-2-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
gromǝt (Q102p Amby),
grōmǝnt (Q102p Amby),
nagras:
nǫgrās (Q102p Amby),
nahooi:
nǫhø̜i̯ (Q102p Amby)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
ing (Q102p Amby),
smal:
schmaal (Q102p Amby)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|