e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Amby

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheermes schaars: sjaars (Amby), scheermes: e sjeirmets (Amby) Scheermes [ZND 06 (1924)] III-1-3
schelden, schimpen schampen: schampe (Amby), schelden: schelle (Amby), schimpen: schimpe (Amby) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)] III-1-4
schelm schelm: schelm (Amby) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] III-1-4
schemering, valavond schemering: scheemering (Amby) schemering [SGV (1914)] III-4-4
schenkel schenkel: schenkel (Amby), schi.nkel (Amby) schenkel [SGV (1914)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] III-2-3
scheren scheren: sjeire (Amby) scheren [inf.] [ZND 06 (1924)] III-1-3
scherp de waarheid zeggen de jas uitvegen: de jas oetveige (Amby) iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)] III-3-1
scherp luisteren scherp luisteren: scherrep lōēstere (Amby) [N 84 (1981)] III-1-1
scheuken schuren: šōrǝ (Amby) Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31] I-11
scheukpaal schuurpaal: šōrpǭl (Amby) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11