e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Amby

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slachten slachten: šlaxtǝ (Amby) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slag mep: mep (Amby), pats: pats (Amby), slag: schlaag (Amby), schlèg (Amby), sjlaag (Amby), veeg: veich  veig (Amby) Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] || slagen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
slak slak: schlek (Amby), schlèk (Amby), sj‧lek (Amby) slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [ZND 06 (1924)] III-4-2
slakkenhuis karakol: karkolle (Amby), slak: sjlekke (Amby), slakkenhuis: schlèkkenhoes (Amby), slakkenhuisje: schlekkenhuiske (Amby) slakkenhuis [DC 17 (1949)], [ZND 01 (1922)] || slakkenhuisje [SGV (1914)] III-4-2
slang slang: schlang (Amby) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] III-4-2
slank smal: schmāāl (Amby) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] III-1-1
slaperig suf: suf (Amby) Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)] III-1-2
slecht karakter laag karakter: līēg karakter (Amby) slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)] III-1-4
slecht mens, slechte kerel galgskind: gallingskind (Amby), schind-aas: schinaas (Amby), schoft: ("o"van kom).  schof (Amby) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] || galgenaas [SGV (1914)] || iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)] III-1-4
slechte speler kruk: krøͅk (Amby) Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)] III-3-2