25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
schniejen? (Q102p Amby),
schniĕn (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
schnijje (Q102p Amby),
snieēn (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
snieje (Q102p Amby),
Opm. v.d. invuller: deze klank is moeilijk weer te geven. Hij ligt korter bij de i dan bij de ij.
schnijjə (Q102p Amby)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
schnie (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby),
schniej (Q102p Amby),
schnīē (Q102p Amby),
sjnîê (Q102p Amby),
snie (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [RND], [SGV (1914)], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
gauw:
gaw (Q102p Amby)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
schneuvele (Q102p Amby),
vallen:
valle (Q102p Amby)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32269 |
snijbank, werkbank |
werkbank:
werkbank (Q102p Amby)
|
De bank waarop de duigen worden bewerkt. Er zijn diverse uitvoeringen van de snijbank, maar meestal bestaat ze uit een werkblad op vier poten dat op een, eveneens van vier poten voorziene, zitbank is bevestigd. In het werkblad en de daaronder geplaatste bank bevindt zich een sleuf waarin een, om een as draaibare, houten stijl is aangebracht. Aan de bovenzijde van de stijl is een klemkop bevestigd, aan de onderzijde een trede. De kuiper zit schrijlings op de zitbank en bedient met zijn voet door middel van de trede de klemkop waarmee het te bewerken materiaal op het werkblad wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 212. De snijbank werd oorspronkelijk ook gebruikt door de hoepelmaker. Het hout voor de hoepels werd op deze bank op dikte en maat gesneden. Vgl. ook het woordtype repenbank. [N E, 18; A 32, 1; monogr.]
II-12
|
33232 |
snijbiet |
snijbiet:
snijbiet (Q102p Amby),
snijkroot:
snęi̯krōt (Q102p Amby)
|
Beta vulgaris L. var. cicla L. De snijbiet is een variëteit van de voederbiet speciaal gekweekt voor het blad dat als spinazie kan worden gebruikt. Evenals rode biet hoort de snijbiet eerder bij de moestuin- dan bij de akkergewassen. Het lemma staat toch hier vanwege de "lexicale nabijheid" met andere bieten en knollen. [A 13, 2d; monogr.]
I-5
|
33514 |
snijbonen |
krombekken:
krombek (Q102p Amby)
|
Een soort van snijboon of van peul waarvan de dop een kromme vorm heeft (krombek, mussebek). [N 82 (1981)]
I-7
|
30940 |
snijmes |
snippermes:
snippermes (Q102p Amby)
|
Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.]
II-12
|
17762 |
snijtand |
snijtand:
sjnytan (Q102p Amby),
sniejtand (Q102p Amby)
|
snijtand [DC 01 (1931)] || snijtanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
18134 |
snijwonde |
snee:
schnei-j (Q102p Amby),
sjnie in de vinger (Q102p Amby)
|
snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|