19806 |
spons |
spons:
en leirr\\lap
schpoons (Q102p Amby)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
23329 |
spook |
spook:
schpook (Q102p Amby)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|
21160 |
spoorweg |
spoorbaan:
schpoorbaan (Q102p Amby)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34483 |
sporen van de haan |
sporen:
spǭrǝ (Q102p Amby)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
19707 |
sport van een stoel |
sport:
spoͅrt (Q102p Amby)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
19359 |
spotten |
spotten:
schpotte (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || spotten [SGV (1914)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
schprief (Q102p Amby),
schprieuw (Q102p Amby),
spreef (Q102p Amby),
sprief (Q102p Amby),
sprieuw (Q102p Amby)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw [SGV (1914)], [ZND 07 (1924)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
praten:
praoten (Q102p Amby),
spreken:
schpreeke (Q102p Amby),
schprèken (Q102p Amby),
spreeke (Q102p Amby)
|
praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprinkelen:
schprinkele (Q102p Amby)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
schprinkhaan (Q102p Amby),
sjpreenkhaan (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby),
sprinkhaan (Q102p Amby)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|