21135 |
stallen |
stallen:
schtalle (Q102p Amby)
|
[voertuigen, rijwielen enz.] in een garage of bewaarplaats zetten [stallen, stationeren, garen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33369 |
stalpalen |
haken:
hø̜̄k (Q102p Amby),
ringen:
ringen (Q102p Amby)
|
De vertikale houten palen (later vaak ijzeren stangen of buizen) waar de koeien aan vastgebonden worden. Tussen twee palen door kan een koe uit een krib eten. Van onderen staan de palen in een verbindingsbalk (zie het lemma "koedrempel, kribbeboom" (2.2.20), soms in de grond of in de rand van de krib. Van boven worden de stalpalen bijeen gehouden door de bovenste kribbeboom. In veel plaatsen komen geen stalpalen voor. De koeien zijn dan vastgebonden aan ringen in de krib of aan ringen in de koedrempel. Modernere stallen kennen dan vaak wel weer stalpalen. Opgaven die geen stalpaal betreffen maar een ring etc. zijn apart geplaatst en meestal slechts als woordtype vermeld. De vraag naar de stalpalen deed een aantal respondenten denken aan een box. Deze opgaven zijn achteraan geplaatst. Onder de in dit lemma opgenomen enkelvoudsvormen zijn er die ook gebezigd kunnen worden voor het hekwerk van stalpalen (als collectief), voor de bovenste kribbeboom of voor de koedrempel. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5) en afbeelding10.B bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 38a; N 4, 60; A 10, 11; monogr.]
I-6
|
33345 |
stalpoort, staldeur |
achteruit:
axtǝrūt (Q102p Amby)
|
In dit lemma worden de algemene benamingen verzameld voor de deur van een stal of koestal, zowel die voor de dubbele deur of poort als ook die van de enkele deur die alleen voor personen wordt gebruikt. Aan de hand van de vaak transparante samenstellingen is doorgaans wel uit te maken op welk type poort of deur de benaming betrekking heeft, waar deze zich bevindt of welk doel zij heeft. Vergelijk ook de lemmata "voorstaldeur" (2.2.11), "schuurpoort" (3.1.2) en "poort" (4.1.1). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2) en voor die van het woorddeel (koestal) het lemma "koestal" (2.2.1). [N 5A, 51b, 52a, 53c; N 4, 39; N 5,112a; A 10, 7a; monogr.; add. uit N 5A, 34b, 44b]
I-6
|
24579 |
stam van de boom |
stam:
schtam (Q102p Amby)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24728 |
stam van de knotwilg |
kop:
kop (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
kôp (Q102p Amby),
stam:
stam (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
stronk:
stroonk (Q102p Amby),
strónk(e) (Q102p Amby)
|
de ± 2 m. hoge stam van de knotwilg [DC 13 (1945)] || knotwilgstam [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sjtambe.lt (Q102p Amby)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
schtaase (Q102p Amby)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21260 |
steeg, steegje |
gats, gatsje:
gats (Q102p Amby),
getske (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
Van Dale: I. gats, (gew.) straat, verg. gas (II).
gètske (Q102p Amby),
opvaart:
opvaart (Q102p Amby),
smalle straat, smal straatje:
smaal streutje (Q102p Amby),
steeg, steegje:
schtèèg (Q102p Amby),
schtèèske (Q102p Amby),
steigske (Q102p Amby),
vaart:
vaart (Q102p Amby)
|
een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)] || steeg [SGV (1914)] || Steeg (smal straatje). [ZND 07 (1924)] || steegje [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
schteek (Q102p Amby),
steek (Q102p Amby)
|
een steek met een mes [ZND 07 (1924)] || steek [SGV (1914)]
III-1-2
|
31907 |
steekbeitel |
steekbeitel:
stēk˱bęjtǝl (Q102p Amby)
|
Houtbeitel met een plat beitelblad dat aan de voorkant één schuingeslepen zijde heeft. De zijkanten van het blad zijn recht of afgeschuind. De steekbeitel wordt vooral gebruikt voor het met de hand afsteken van hout, bijvoorbeeld bij het maken van houtverbindingen. Zie ook afb. 64. [N E, 25b; N 53, 35a-b; N 53, 34a; A 14, 12a add.; A 32, 2 add.; monogr.]
II-12
|