18857 |
troosten; troost |
troosten:
truuste (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)] || troosten [SGV (1914)]
III-1-4
|
33595 |
tros vruchten |
tros:
tros (Q102p Amby)
|
Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)]
I-7
|
19317 |
trots |
groots:
greuts (Q102p Amby),
grūūtsch (Q102p Amby)
|
groots [ZND 24 (1937)] || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19318 |
trotsheid |
grootsigheid:
grūūtschichheit (Q102p Amby)
|
het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwwe (Q102p Amby)
|
door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18083 |
tuberculose |
tering:
teiring (Q102p Amby)
|
Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, loosziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19772 |
tuin |
hof:
hoof (Q102p Amby),
hōf (Q102p Amby),
moestem:
mōstəm (Q102p Amby),
mōͅstəm (Q102p Amby)
|
hof [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
33506 |
tuinbonen |
dikke bonen:
dikke boēn (Q102p Amby)
|
Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)]
I-7
|
24258 |
tuinfluiter |
aardmus:
eerdmusch (Q102p Amby),
allerleizanger:
allerleijzänger (Q102p Amby),
fauvette:
zwartkopfluiter
fovèt (Q102p Amby),
tuinfluitertje:
hollandisme?
tuinfluiterke (Q102p Amby),
tuinmus:
toenmusch (Q102p Amby)
|
Hoe heet de tuinfluiter? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
19749 |
tuinhuisje |
zomerhuis:
zomerhoes (Q102p Amby)
|
priëel [SGV (1914)]
III-2-1
|