33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutelen:
pērskøtǝlǝ (Q102p Amby),
paardsstront:
pēršštrǭnt (Q102p Amby)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koeflat:
kōflat (Q102p Amby),
koestront:
kōštrōnt (Q102p Amby)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
uitwijken:
ōētwieke (Q102p Amby)
|
met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22465 |
vaandel |
vaan:
vaan (Q102p Amby)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22466 |
vaandeldrager |
vaandrager:
vaandraeger (Q102p Amby)
|
Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
vaars:
vē̜rs (Q102p Amby),
vɛi̯rš (Q102p Amby),
vɛrs (Q102p Amby)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelsplag:
šōtəlsplak (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
vaatdoek [SGV (1914)] || zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
invamen:
evęjmǝ (Q102p Amby)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
pa:
baa (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
pa (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
paa (Q102p Amby),
pap:
pap (Q102p Amby),
papa:
papa (Q102p Amby),
pappaa (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby),
vader:
vaader (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby),
vaadər (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
vaajər (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
vader (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby),
cf. WNT s.v. "vaar (I)"(samengetrokken vorm van vader). Zie WNT s.v. "vader"waarin "vaaier"als bijvorm gegeven wordt (met overgang d > j )
vaajer (Q102p Amby)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; ik ga met mijn vader naar het land; volw. [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
landloper:
landluiper (Q102p Amby),
vagebond:
vagebond (Q102p Amby)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|