21392 |
verkoper |
verkoper:
verkuiper (Q102p Amby)
|
verkooper [SGV (1914)]
III-3-1
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
iech bin verkajt (Q102p Amby),
verka-jd wēūrde (Q102p Amby),
verka-jd zeen (Q102p Amby)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
snop:
iech hup te snŏp (Q102p Amby)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
21685 |
verkwanselen |
vertuisen:
Ruilen.
vertausche (Q102p Amby)
|
Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
21281 |
verkwisten |
verkwisten:
verkwiste (Q102p Amby)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18850 |
verlegen (zijn) |
beteuterd:
beteutert (Q102p Amby)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19888 |
verlichting |
illuminatie:
limənāsi (Q102p Amby)
|
illuminatie, verlichting [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verleezen (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
verleze (Q102p Amby)
|
verliezen [SGV (1914)] || wij verliezen [ZND 08 (1925)]
III-3-1, III-3-2
|
19338 |
vermaak |
amusement:
amuzemint (Q102p Amby),
plezier:
plezeer (Q102p Amby)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25091 |
vermengen |
mengelen:
mingele (Q102p Amby)
|
in elkaar vermengen [warzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|