33385 |
voergang in de paardestal |
voerij:
vrɛi̯ (Q102p Amby)
|
De gang, soms ook een grotere ruimte, in de paardestal vanwaaruit de paarden gevoerd worden. In de voergang sliep vaak de paardeknecht en stond de kist met haver en/of haksel (soms onder het bed van de knecht, Q 154). De voergang als slaapplaats van de knecht werd soms tot een apart vertrek in de paardestal. Als de knecht op zolder sliep, kon deze zolder ook wel met voederij aangeduid worden (Q 111). Zie ook de toelichting bij het lemma "slaapplaats van de knecht bij het vee" (2.3.10) en de daar genoemde lemmata. [N 5A, 59a en 59f; S 50; monogr.]
I-6
|
28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vōreŋ (Q102p Amby)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
21134 |
voertuig |
voiture (fr.):
vətuur (Q102p Amby)
|
de algemene naam voor een constructie op wielen die geduwd of getrokken wordt of door een motor voortbewogen wordt en die bedoeld is om personen of goederen te vervoeren [voertuig, voiture] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17777 |
voet |
voet:
veut (Q102p Amby),
voot (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby),
vōōt (Q102p Amby)
|
voet [SGV (1914)], [ZND 08 (1925)] || Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)] || voeten [SGV (1914)]
III-1-1
|
17799 |
voet (alternatieve benamingen) |
poot:
peut (Q102p Amby),
pūūt (Q102p Amby)
|
Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19486 |
voetbankje |
voetenbankje:
vōtəbɛ͂ŋkskə (Q102p Amby)
|
voetbankje [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
21199 |
voetganger |
voetganger:
vootgenger (Q102p Amby)
|
een persoon die te voet gaat [voetganger, voetreiziger, voeteerder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33732 |
voetgangershek |
barriertje:
bǝrērkǝ (Q102p Amby),
haspel:
haspǝl (Q102p Amby)
|
Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.]
I-8
|
18089 |
voetjicht |
gicht:
gig (Q102p Amby),
pootje:
peutsje (Q102p Amby)
|
voetjicht [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
17778 |
voetzool |
balk:
balk (Q102p Amby),
zool:
zoul (Q102p Amby)
|
zool [DC 01 (1931)]
III-1-1
|