32943 |
vregelpaal |
treuil (fr.):
trø̜̄l (Q102p Amby)
|
In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.]
I-3
|
32944 |
vregelstok |
vregelknuppel:
vręi̯gǝlknø̜pǝl (Q102p Amby),
vregelstek:
vręi̯gǝlstęk (Q102p Amby),
wringelstek:
vrøŋǝlstęk (Q102p Amby)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
19341 |
vreugde |
lol:
lol (Q102p Amby),
plezier:
plezeer (Q102p Amby),
vreugde:
vreùgde (Q102p Amby)
|
een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)] || vreugde [SGV (1914)]
III-1-4
|
20294 |
vriend |
kameraad:
kammeraot (Q102p Amby),
vriend:
vr"nt (Q102p Amby),
vrund (Q102p Amby),
⁄n trouwe vrund (Q102p Amby)
|
trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)] || vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)] || vriend(in) [RND]
III-3-1
|
18852 |
vriendelijk |
vriendelijk:
vruntelek (Q102p Amby)
|
welgezind tegenover andere mensen, vriendelijk [gemeen, braaf] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25203 |
vriesweer |
gevroor:
gevruur (Q102p Amby),
vriezen:
vreezen (Q102p Amby)
|
vorst (vriesweer) [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
vriezen:
vreezen (Q102p Amby)
|
vriezen [SGV (1914)]
III-4-4
|
20316 |
vrijgezel |
jonkman:
joonkman (Q102p Amby)
|
vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
weesvrouw (Q102p Amby),
wi-jsvrow (Q102p Amby),
wiesvrouw (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
wijsvrouw (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw [ZND 08 (1925)] || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
vrø.gmɛs (Q102p Amby)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|