34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gau̯s (Q102p Amby),
hen van de gans:
hen van dǝ gai̯s (Q102p Amby)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
moor (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
teef:
teef (Q102p Amby),
tēf (Q102p Amby)
|
teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
poes:
poes (Q102p Amby)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (Q102p Amby),
hoen:
hōn (Q102p Amby)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
24515 |
vrucht zetten |
spenen:
schpiene (Q102p Amby)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21584 |
vruchtgebruik |
vruchtgebruik:
vröchgebruuk (Q102p Amby)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24966 |
vuil waterx |
smerig water:
schmaerig water (Q102p Amby)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wèije (Q102p Amby),
⁄t wèide (Q102p Amby)
|
het waaide [SGV (1914)] || waaien [SGV (1914)]
III-4-4
|
20126 |
waaks |
waaks:
waaks (Q102p Amby)
|
Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
18860 |
waarderen |
tellen:
telle (Q102p Amby),
waarderen:
wardere (Q102p Amby)
|
op de juiste of op hoge waarde schatten, op prijs stellen [waarderen, tellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|