21349 |
bullebak |
bullebak:
böllebak (Q102p Amby)
|
iemand die probeert door nors, ruw optreden anderen bang te maken [woew, bietebouw, bullebak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21118 |
bundel groenten |
bussel:
bössel (Q102p Amby)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25058 |
bundel, bussel |
bussel:
bussel (Q102p Amby),
pongel:
pungel (Q102p Amby)
|
bundel [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boender (Q102p Amby)
|
bunder [SGV (1914)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
bunzing:
bunzing (Q102p Amby),
fis:
vis (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
vuur:
vuur (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
wezel:
wezel (Q102p Amby)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
börregemeister (Q102p Amby),
burger:
Opm. v.d. invuller: zo wordt het ook wel genoemd.
börreger (Q102p Amby)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21245 |
bus |
bus:
bus (Q102p Amby)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
kruit:
krōēt (Q102p Amby),
pulver (<lat.):
polver (Q102p Amby),
poͅ‧lfer (Q102p Amby)
|
buskruit [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bøsǝl (Q102p Amby)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
21702 |
buur |
nabuur:
naober (Q102p Amby)
|
iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|