24729 |
esdoorn |
esdoorn:
eschdoren (Q102p Amby)
|
De esdoorn: een grote boom met dichte kroon; de twijgen zijn donkergrijs met groene knoppen; het blad is donkergroen, aan de onderzijde grijs; de bloemen staan in hangende trosvormige pluimen, terwijl de gevleugelde zaden onderling een scherpe hoek vormen [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
ete (Q102p Amby),
éétə (Q102p Amby)
|
eten [DC 35 (1963)], [RND]
III-2-3
|
21374 |
etiquette - <stroef persoon> |
zure, een ~:
zoere (Q102p Amby)
|
stroef (een ~ man) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18047 |
etter |
materie:
matèrie (Q102p Amby),
meteerie (Q102p Amby)
|
etter [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
22485 |
fakkeloptocht |
fakkeloptocht:
fakkeloptoch (Q102p Amby)
|
Een optocht s avonds of s nachts waarbij fakkels meegedragen worden. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20172 |
familie |
familie:
famĭĕlīē (Q102p Amby),
famĭĕlə (Q102p Amby),
femīēle (Q102p Amby)
|
het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)] || verwant; wij zijn niet verwant [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
21127 |
fiets |
fiets:
fiets (Q102p Amby)
|
fiets: Mn - is stuk, ik moet lopen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|
21138 |
fietsen |
fietsen:
fietse (Q102p Amby)
|
op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18121 |
fijt |
fijt:
fīēt (Q102p Amby)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
ossehaas:
ossehaas (Q102p Amby)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|