19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
gein rös höbbe (Q102p Amby)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29054 |
geer |
geertje:
gērkǝ (Q102p Amby)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
18832 |
geestig |
geestig:
gēīstig (Q102p Amby)
|
met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
geehonger (Q102p Amby),
gèèhonger (Q102p Amby)
|
geeuwhonger [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grāf (Q102p Amby),
grǭf (Q102p Amby),
gracht:
grax (Q102p Amby),
sloot:
šloi̯t (Q102p Amby),
šlōt (Q102p Amby),
wal:
wāl (Q102p Amby),
wijert:
wejǝrt (Q102p Amby),
węjǝrt (Q102p Amby)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
18964 |
geheimzinnig |
geheimzinnig:
geheimzinnig (Q102p Amby)
|
een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17621 |
gehemelte |
hemel:
dən hieməl (Q102p Amby)
|
Hoe noemt men de bovenkant van de mondholte? ( Nederl. gehemelte, verhemelte). [DC 30 (1958)]
III-1-1
|
18803 |
geheugen |
memorie:
Soms zegt men dit.
memorie (Q102p Amby)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18900 |
gehoorzaam |
braaf:
braaf (Q102p Amby),
gewillig:
gewillig (Q102p Amby)
|
gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
horen:
huure (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|