19743 |
gevel |
gevel:
gīvəl (Q102p Amby)
|
gevel [ZND m]
III-2-1
|
17808 |
geven |
geven:
gèven (Q102p Amby)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby)
|
gevoelig [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
geen gevoel:
gei geveul höbbe (Q102p Amby)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwas (Q102p Amby)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
21439 |
geweer |
geweer:
geweer (Q102p Amby)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwø̜lǝf (Q102p Amby),
gǝwɛlǝf (Q102p Amby)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
19264 |
gewillig |
gewillig:
gewillig (Q102p Amby)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
gevrich (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
gewricht [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gezich (Q102p Amby),
geziech (Q102p Amby),
gezig (Q102p Amby),
gəzieg (Q102p Amby)
|
gezicht [DC 01 (1931)] || Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] || viel hij maar eens op zijn gezicht [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|