e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Amby

Overzicht

Gevonden: 3110
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
groeien groeien: greuïə (Amby), grēūje (Amby), grø̄i̯ǝ (Amby), grø̄ǝ (Amby), groter worden: groeter weurde (Amby), groetər weurdə (Amby), grōēter wēūrde (Amby), wassen: wasse (Amby, ... ), wasǝ (Amby) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] I-4, III-1-1
groeien, wassen gedijen: gedijen (Amby), wassen: wasse (Amby) bedijen [SGV (1914)] || Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3
groen (kleur) groen: greun (Amby), grō:n (Amby, ... ) groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] III-4-4
groente groente: greunte (Amby) De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] III-2-3
groente, algemeen groente: greunte (Amby) De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] I-7
groentevrouw groenvrouw: greunvrouw (Amby), mooswijf: mooswief (Amby) groentenvrouw [ZND 01 (1922)] || groentevrouw [SGV (1914)] III-3-1
grof grof: groof (Amby), gròf (Amby) grof [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] III-3-1
grof gebouwd zwaar: sch(z)wōēr (Amby) Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)] III-1-1
grof gebouwde vrouw gendarme: Opm.: tesch is een lastige vrouw.  genderm (Amby) hoe heet een sterk gebouwde vrouw (soms: tes, tas, enz.) [ZND 05 (1924)] III-1-1
groflinnen beenwindsel pijpen (mv.): piepe (Amby) Hoe noemt men de slobkous of lappenkous, door de arbeiders hier en daar bij vuil werk op het land gedragen? [DC 09 (1940)] III-1-3