| 17750 |
haarvlecht |
vlecht:
vluch (Q102p Amby)
|
vlecht [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 20782 |
haas |
haas:
haas (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby),
hazen (mv.):
haze (Q102p Amby),
zandhaas:
zandhaas (Q102p Amby)
|
haas [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || hazen [SGV (1914)] || zandhaas [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 22348 |
haasje-over |
bokjespringen:
bøͅkskə sjpreŋə (Q102p Amby)
|
Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 18994 |
haastig |
gejaagd:
gejaach (Q102p Amby),
gepresseerd:
gepresseert (Q102p Amby),
haastig:
heustig (Q102p Amby),
ongeduldig:
ongedöldich (Q102p Amby)
|
door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] || haastig [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 24319 |
hagedis |
ertis:
ook in ZND 01u, 168
eərdis (Q102p Amby),
hagedis:
hagedis (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby),
muurhagedis:
moerhagedis (Q102p Amby)
|
(muur)hagedis [SGV (1914)] || hagedis [DC 07 (1939)] || hagedis, muurhagedis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
| 25143 |
hagelbui |
schoer hagel:
schoor haagel (Q102p Amby)
|
hagelbui [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
| 25144 |
hagelen |
hagelen:
hagele (Q102p Amby),
hagelen (Q102p Amby)
|
hagelen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
| 25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hagelstein (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
hagelsteen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
| 25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
hagel [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
| 29735 |
hagen |
kasten:
kastǝ (Q102p Amby)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|