33329 |
heerboer |
heerboer:
hīrbūr (Q102p Amby)
|
Eigenaar van een groot boerenbedrijf, van minstens 100 ha, zo wordt wel opgegeven, die zijn bedrijf heeft geërfd of gekocht. In raderboer is rader, "wielen" als pars pro toto op te vatten voor "wagens": een boer die veel wagens bezit. [A 10, 2c; monogr.]
I-6
|
20199 |
heerbroer |
heerbroer:
hirbrōr (Q102p Amby)
|
heerbroer [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
24607 |
heermoes |
paard(s)staart:
pęi̯rštart (Q102p Amby),
paardsstaart:
-
peirschstart (Q102p Amby)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.]
I-5, III-4-3
|
20200 |
heerneef |
heerneef:
hirneif (Q102p Amby)
|
heerneef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20363 |
heeroom |
heernonk:
hīrnonk (Q102p Amby)
|
heeroom [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18897 |
heerszuchtig |
bazig:
bazig (Q102p Amby)
|
een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18015 |
hees, schor |
hees:
heisch (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
hees [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
24168 |
heggenmus |
bastaardnachtegaal:
bastaard-nachtegaal (Q102p Amby),
heggenmus:
hegkemösj (Q102p Amby),
steennachtegaal:
schteinnachtegaal (Q102p Amby)
|
Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24946 |
heilaarde, dichte zwarte grond |
leem:
leim (Q102p Amby)
|
zwarte, ondoordringbare aarde [schurft, heilaarde] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23208 |
heilig |
heilig:
heilig (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
heilig [SGV (1914)] || Heilig. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|