19443 |
pannenlap |
panlapje:
panlèpkes (Q038p Amstenrade)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantoefel (Q038p Amstenrade),
pantoefele (Q038p Amstenrade)
|
Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] || Pantoffel. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men in uw dialect die met een opstaande achterkant? [DC 44 (1969)]
III-1-3
|
20558 |
pap |
pap:
pap (Q038p Amstenrade)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
parrepluuj (Q038p Amstenrade)
|
paraplu [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20560 |
parelen |
borrelen:
bòrrələ (Q038p Amstenrade)
|
parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18406 |
parfum |
parfum:
pàrfum (Q038p Amstenrade)
|
reukstof in geconcentreerde vorm [parfum, odeur] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18183 |
passen |
goed passen:
goot pàssə (Q038p Amstenrade)
|
nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pəsjtu.ər (Q038p Amstenrade)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
pa:tər (Q038p Amstenrade)
|
pater [RND]
III-3-3
|
20414 |
peetoom |
peter:
pēͅtər (Q038p Amstenrade),
peternonk:
pēͅtərnoͅŋk (Q038p Amstenrade)
|
peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|