19282 |
slim |
nits:
cf. Weijnen Etym. Wb. s.v. "nits"= vurig
nĭĕtsj (Q038p Amstenrade),
schlau (du.):
sjlau (Q038p Amstenrade),
slim:
sjlum (Q038p Amstenrade)
|
een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18228 |
slip |
slip:
hummesslup (Q038p Amstenrade),
sjlup (Q038p Amstenrade)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
slipjas:
slipjas (Q038p Amstenrade)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
gamasche:
camache (Q038p Amstenrade),
slobkous:
sloep kouse (Q038p Amstenrade)
|
Hoe noemt men de slobkous of lappenkous, door de arbeiders hier en daar bij vuil werk op het land gedragen? [DC 09 (1940)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17948 |
sloffen |
sloffen:
sjlŏĕffə (Q038p Amstenrade)
|
sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20501 |
slok |
slok:
sjlŏĕk (Q038p Amstenrade)
|
teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19315 |
slordig |
nachlssig (du.):
naolîêsich (Q038p Amstenrade)
|
onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18630 |
sluier |
voile (fr.):
vóól (Q038p Amstenrade)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17933 |
sluipen |
sluipen:
sjlūūpə (Q038p Amstenrade)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24943 |
sluiten (van grond) |
hel worden:
hèl wérə (Q038p Amstenrade)
|
hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|