21289 |
soldaten |
soldaten:
suldo.ətə (Q038p Amstenrade)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
34576 |
spaak |
speken:
špęi̯kǝ (Q038p Amstenrade)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
graafschup:
grāf[schup] (Q038p Amstenrade),
schup:
šøp (Q038p Amstenrade)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
24618 |
spar |
spar:
WBD\\WLD
sjpàr (Q038p Amstenrade)
|
De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18091 |
spatader |
spatader:
sjpàtaor (Q038p Amstenrade)
|
Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25650 |
speculaasplank |
vorm:
vorm (Q038p Amstenrade)
|
De houten koekvorm waarin het deeg voor speculaas wordt gedrukt. [N 29, 90; monogr;]
II-1
|
17782 |
speeksel |
spij:
sjpīē (Q038p Amstenrade)
|
Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
ṣpijə (Q038p Amstenrade)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
kārt (Q038p Amstenrade)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20287 |
speen |
lots:
lŏĕtsj (Q038p Amstenrade)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)]
III-2-2
|