24483 |
geknotte wilg |
kopwijde:
kopwie(ë) (Q038p Amstenrade)
|
de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
21274 |
geld |
geld:
gɛltj (Q038p Amstenrade),
xɛlṭj (Q038p Amstenrade)
|
geld [RND] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
kwikstaartje:
kwikstertje (Q038p Amstenrade)
|
kwikstaart, geel [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
22334 |
gelijkspelen |
quitte spelen:
kit sjpīələ (Q038p Amstenrade)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
rommelen:
rómələ (Q038p Amstenrade)
|
eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19273 |
gelukken |
lukken:
lökkə (Q038p Amstenrade)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemekkelik (Q038p Amstenrade),
gəmèkkələk (Q038p Amstenrade),
op zijn gemak:
op zie gemaak (Q038p Amstenrade)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
22441 |
gemaskerd persoon |
vastelavondsgek:
vastəlōͅvəsgeͅk (Q038p Amstenrade)
|
Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18958 |
gemene vrouw |
wijf:
wîêf (Q038p Amstenrade)
|
een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18165 |
genezen |
beter:
béétər (Q038p Amstenrade)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|