18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
vərwīētə (Q038p Amstenrade)
|
iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18865 |
iemand kwaad maken |
het spel opdraaien:
ət sjpîêl òpdrîê (Q038p Amstenrade),
kwaad maken:
kaoət máákə (Q038p Amstenrade)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19291 |
iemand prijzen |
stuiten:
sjtūūtə (Q038p Amstenrade)
|
iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
laten gewhren (du.):
laotə gəwéérə (Q038p Amstenrade)
|
toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
ter lijk bidden:
door een arme man of vrouw in het dorp
ter liek bêê (Q038p Amstenrade)
|
lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
24635 |
iep |
iep:
WBD\\WLD
ĭĕp (Q038p Amstenrade),
olm:
WBD/WLD
òlləm (Q038p Amstenrade)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
òpkròppə (Q038p Amstenrade)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17995 |
ijlen |
raaskallen:
rááskàllə (Q038p Amstenrade)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (Q038p Amstenrade)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
22756 |
ijsbaan |
keibaan:
kejbaan (Q038p Amstenrade)
|
Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|