21266 |
koning |
koning:
kyəniŋ (Q038p Amstenrade)
|
koning [RND]
III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
stuk:
sjtøͅk (Q038p Amstenrade)
|
Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28400 |
koningin |
moer:
mōr (Q038p Amstenrade)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
18968 |
konkelen |
konkelen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
kónkələ (Q038p Amstenrade)
|
heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
smiespelen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
sjmispələ (Q038p Amstenrade)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24192 |
koolmees, mees |
bijmees:
biemeis (Q038p Amstenrade)
|
Hoe heet de koolmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21016 |
koolraap |
kolraap:
WBD\\WLD
kólrááp (Q038p Amstenrade),
koolraap boven de aarde:
WBD\\WLD
kólrááp baoven də éért (Q038p Amstenrade)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)]
I-7
|
24393 |
koolwitje |
pepel:
pepel (Q038p Amstenrade)
|
koolwitje [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
18004 |
koorts |
fieber (du.):
fi.əbər (Q038p Amstenrade)
|
koorts [RND]
III-1-2
|
19883 |
koper poetsen |
poetsen:
poetse (Q038p Amstenrade)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|