17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kuulke (Q038p Amstenrade),
kŭŭlkə (Q038p Amstenrade)
|
Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (Q038p Amstenrade)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
20463 |
kuis, ingetogen |
braaf:
brààf (Q038p Amstenrade)
|
kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17773 |
kuit |
kuit:
kūūt (Q038p Amstenrade),
WBD/WLD
kūūt (Q038p Amstenrade)
|
Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)]
III-1-1, III-4-2
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
køͅstēk (Q038p Amstenrade)
|
kussensloop [Roukens 14 (1937)]
III-2-1
|
18657 |
kussentje op het hoofd |
pof:
poef (Q038p Amstenrade)
|
kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19314 |
kwaadspreekster |
klappei:
klàppij (Q038p Amstenrade)
|
een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwaol (Q038p Amstenrade, ...
Q038p Amstenrade)
|
kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22519 |
kwajongen (kaartspel) |
kwajongen:
kōͅjoŋə (Q038p Amstenrade)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
WBD/WLD
kwáákə (Q038p Amstenrade)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|