21343 |
krijgen |
krijgen:
kriege (L250p Arcen)
|
krijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
kromp (L250p Arcen, ...
L250p Arcen)
|
krom [SGV (1914)] || krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)]
III-4-4
|
25011 |
krommen |
krommen:
kromme (L250p Arcen)
|
krommen [SGV (1914)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
krommen:
kromme (L250p Arcen),
ombuigen:
umbuəge (L250p Arcen)
|
krommen [SGV (1914)] || ombuigen [SGV (1914)]
III-1-2
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
kropgat (L250p Arcen)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
26077 |
kruias, kruirad |
wals:
wals (L250p Arcen)
|
Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.]
II-3
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kroednagel (L250p Arcen)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
23336 |
kruidwijding |
kruidwis:
kroedwésch (L250p Arcen)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
bijvoet:
beejvoot (L250p Arcen),
els:
els (L250p Arcen),
kruidwis:
kroe:twis (L250p Arcen, ...
L250p Arcen),
reindersknop:
rindersknöp (L250p Arcen)
|
Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2, III-3-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
kruien (L250p Arcen),
kryi̯ǝ (L250p Arcen),
schurgen:
sxø̜rǝgǝ (L250p Arcen)
|
De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13, II-3
|