e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L250p plaats=Arcen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lof lof: ət luf (Arcen) het lof [RND] III-3-3
long long: long (Arcen), longe (Arcen) long [SGV (1914)] || longen [SGV (1914)] III-1-1
loof blader: blaar (Arcen), loof: loeəf (Arcen) bladeren [SGV (1914)] || loof [SGV (1914)] III-4-3
looi looi: lōǝj (Arcen) Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m] II-10
looien looien: lōǝjǝ (Arcen) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10
loonbak inschieter: %%meervoud%%  ensxētǝrs (Arcen) Deeg van brood en gebak dat aan huis is klaargemaakt en dat naar de bakker wordt gebracht om er brood of gebak van te laten bakken tegen een vergoeding. [N 29, 98; monogr.] II-1
lopen lopen: loeəpe (Arcen) lopen [SGV (1914)] III-1-2
loper loper: loper (Arcen) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3
losse plankbrug vonder: vŏŏnder (Arcen) vlonder (vonder) [SGV (1914)] III-3-1
luchtx lucht: lōōg (Arcen), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld (zo letterlijk mogelijk overgenomen, ook de hoge e.  loog (Arcen) lucht [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] III-4-4