23311 |
lof |
lof:
ət luf (L250p Arcen)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
17688 |
long |
long:
long (L250p Arcen),
longe (L250p Arcen)
|
long [SGV (1914)] || longen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24846 |
loof |
blader:
blaar (L250p Arcen),
loof:
loeəf (L250p Arcen)
|
bladeren [SGV (1914)] || loof [SGV (1914)]
III-4-3
|
30797 |
looi |
looi:
lōǝj (L250p Arcen)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lōǝjǝ (L250p Arcen)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
25605 |
loonbak |
inschieter:
%%meervoud%%
ensxētǝrs (L250p Arcen)
|
Deeg van brood en gebak dat aan huis is klaargemaakt en dat naar de bakker wordt gebracht om er brood of gebak van te laten bakken tegen een vergoeding. [N 29, 98; monogr.]
II-1
|
17817 |
lopen |
lopen:
loeəpe (L250p Arcen)
|
lopen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19500 |
loper |
loper:
loper (L250p Arcen)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
21218 |
losse plankbrug |
vonder:
vŏŏnder (L250p Arcen)
|
vlonder (vonder) [SGV (1914)]
III-3-1
|
25217 |
luchtx |
lucht:
lōōg (L250p Arcen),
Algemene opmerking: lijst niet omgespeld (zo letterlijk mogelijk overgenomen, ook de hoge e.
loog (L250p Arcen)
|
lucht [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|