e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L250p plaats=Arcen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oppoken oprokelen: oprǭkǝlǝ (Arcen) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
oprispen keuken: kèùken (Arcen), oprupsen: oprupse (Arcen), rupsen: ripsen (Arcen) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen [SGV (1914)] III-1-2
opruimen opruimen: oprūūmə (Arcen) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opsteker opsteker: ǫpstɛ̄kǝr (Arcen) Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3
optassen, vouwen laden: lāi̯ǝ (Arcen) Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6] I-3
optasser lader: lāi̯ǝr (Arcen) Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b] I-3
optilbaar hek poort: port (Arcen) Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.] I-8
optillen heffen: höffe (Arcen), opheffen: ophèùfə (Arcen) heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND] III-1-2
optrekken trekken: trekken (Arcen) De aangezette wort met een schop of door middel van samengeperste lucht roeren. Daardoor wordt de wort beter gemengd en belucht. [N 35, 66; N 35, 65] II-2
opzettelijk expres: boven de ´ staat een lengte-teken  exprĕs (Arcen) expres [SGV (1914)] III-1-4