18395 |
parel |
parel:
perrel (L250p Arcen)
|
parel [SGV (1914)]
III-1-3
|
26528 |
pashamer |
moker:
moker (L250p Arcen)
|
De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235]
II-3
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pəstuər (L250p Arcen)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|
23236 |
pastorie |
pastorie:
pastoreej (L250p Arcen)
|
pastorie [SGV (1914)]
III-3-3
|
20685 |
patates frites |
friet:
friet (L250p Arcen)
|
de staafjes aardappel die in vet gebakken en ook wel in zakjes verkocht worden? [DC 46 (1971)]
III-2-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
pa.tər (L250p Arcen)
|
pater [RND]
III-3-3
|
23285 |
paus |
paus:
paus (L250p Arcen)
|
paus [SGV (1914)]
III-3-3
|
20414 |
peetoom |
peter:
pèter (L250p Arcen)
|
peetoom [SGV (1914)]
III-2-2
|
26039 |
penbalk |
pinbalk:
pinbalk (L250p Arcen)
|
De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.]
II-3
|
19400 |
pendule |
pendule:
penduul (L250p Arcen)
|
Klok op de schoorsteenmantel (pendule, horloge) [N 79 (1979)]
III-2-1
|