19418 |
poken |
rakelen:
raokələ (L250p Arcen),
rōͅkələ (L250p Arcen)
|
Met een pook in de kachel of het vuur porren (poken, peuteren, rakelen, koteren) [N 79 (1979)] || poken [SGV (1914)]
III-2-1
|
17657 |
pols |
pols:
pols (L250p Arcen, ...
L250p Arcen),
pò:ls (L250p Arcen)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19474 |
pook |
rakelijzer:
rōͅkəlīzər (L250p Arcen)
|
pook [SGV (1914)]
III-2-1
|
19957 |
poort |
poort:
pǭrt (L250p Arcen)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33171 |
poten |
planten:
plantǝ (L250p Arcen),
poten:
pǭtǝ (L250p Arcen)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
29421 |
pottenbakker |
pottenbakker:
pǫtǝbɛkǝr (L250p Arcen)
|
Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.]
II-8
|
27074 |
praam |
prengel:
prengel (L250p Arcen)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
22687 |
prent(je) |
prent(je):
print (L250p Arcen)
|
prent [SGV (1914)]
III-3-2
|