e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L250p plaats=Arcen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuurmiddel blauwpan: bloͅu̯pan (Arcen), zand: zant (Arcen) schuurmiddel om metaal glanzend te maken - blauwsteen (uitgewreven azuursteen) [DC 15 (1947)] || schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)] III-2-1
schuurpoort poort: [poort] (Arcen) De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.] I-6
schuurtje schop: schòp (Arcen), schuurtje: scheurke (Arcen) Een eenvoudig gebouwtje achter het woonhuis dat tot bergplaats van gereedschappen of iets dergelijks dient (kot, schop, schuurtje, stal) [N 79 (1979)] || schuurtje [DC 35 (1963)] III-2-1
sering kruidnagel: kroednagel (Arcen, ... ), -  kroetnagel (Arcen, ... ), kruidnageltje: afgeleid van kruidnagel  kroednêgelkes (Arcen, ... ), Syringa vulgaris L.  kroëdnägelkes (Arcen, ... ) [DC 17 (1949)] [SGV (1914)]sering [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] I-7, III-4-3
servies servies: sərvīēs (Arcen) Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)] III-2-1
sierkleedje, antimakassar kleedje: klètjə (Arcen) Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)] III-2-1
sik napoleon: Onder aan de kin.  ná:pó:līòn (Arcen), sik: sek (Arcen), siek (Arcen), sik (Arcen), Onder aan de kin.  sìk (Arcen), sikje: Aan de onderlip.  sìkske (Arcen), vlechtje: Aan de onderlip.  vlichskə (Arcen) Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)] I-12, III-1-1
sikkel (het/de) kromme: krom (Arcen) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
sinaasappel appelesien: appele sine (Arcen) sinaasappel [DC 48 (1973)] III-2-3
sintel sintel: sintəl (Arcen), slak: slèk (Arcen) Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)] III-2-1