22021 |
duif (alg.) |
duif:
doef (L250p Arcen)
|
Duif [SGV (1914)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (L250p Arcen)
|
Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
21312 |
duits |
duits:
Duitsch (L250p Arcen)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duivenslag:
doeveslaag (L250p Arcen),
dūvǝslāx (L250p Arcen)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duif:
doef (L250p Arcen)
|
wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
beduizeld:
beduuzeld (L250p Arcen),
duizelig:
duuzelig (L250p Arcen)
|
duizelig [SGV (1914)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
18008 |
duizeling, duizeligheid |
duizeligheid:
duuzelichheid (L250p Arcen)
|
duizeligheid [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
24811 |
duizendblad |
hazegerf:
hazegêrf (L250p Arcen),
hāzǝgɛrǝf (L250p Arcen)
|
Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.] || duizendblad [DC 42b (1967)]
I-5, III-4-3
|
19310 |
durven |
durven:
dörve (L250p Arcen)
|
durven [SGV (1914)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
deur (L250p Arcen)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|