17955 |
hinken |
hinken:
hinke (L250p Arcen)
|
hinken, op een been springen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18213 |
hoed |
hoed:
hood (L250p Arcen)
|
Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)]
III-1-3
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
ho.t (L250p Arcen),
hood (L250p Arcen)
|
hoed [RND], [SGV (1914)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hȳjǝ (L250p Arcen),
weiden:
węi̯jǝ (L250p Arcen)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
33804 |
hoef |
hoef:
huf (L250p Arcen)
|
Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-9
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
(n)ǫtstal (L250p Arcen),
ǫtstal (L250p Arcen)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (L250p Arcen)
|
hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|
22871 |
hoekschop |
hoekschop:
hookschop (L250p Arcen)
|
Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
17763 |
hoektand |
hoektand:
hooktant (L250p Arcen),
oogtand:
ōēəgtà:nt (L250p Arcen)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
bandel:
bandel (L250p Arcen, ...
L250p Arcen)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepel [SGV (1914)]
III-3-2
|