33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
stanketsel:
stakɛtsǝl (L250p Arcen)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33735 |
omheining van palen |
gelint:
gǝlent (L250p Arcen)
|
Omheining van palen, verbonden door enkele latten of ruwe planken. [A 25, 4c; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
om de hals vallen:
öm den hals valle (L250p Arcen)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
25652 |
omkeren |
draaien:
drɛ̄jǝ (L250p Arcen)
|
Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.]
II-1
|
25685 |
omzetten |
keren:
keren (L250p Arcen),
wenden:
wenden (L250p Arcen)
|
Van de natte, kiemende gerst de onderste laag boven brengen. De invuller uit P 180 merkt op dat dit omzetten twee maal per dag geschiedt. Volgens de respondent uit L 210 maakt men hopen van ongeveer 25 cm hoogte om warmte, en daardoor broeiing te verwekken. [N 35, 11; N 35, 9; monogr.]
II-2
|
25087 |
onbelangrijk |
weinig:
weinig (L250p Arcen)
|
weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
25149 |
onbewolkt |
klaar als de dag:
kloar as d’n dāāg (L250p Arcen)
|
als [klaar ~ de dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25496 |
onderbeschuit |
onderkorst:
ōndǝrkōrs (L250p Arcen)
|
Er was gevraagd naar de "onderkant van de beschuit". Het kan echter zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het onderste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65b]
II-1
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
onderhandsch (L250p Arcen)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
hemd (L250p Arcen),
’n schon hemd (L250p Arcen)
|
hemd [SGV (1914)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|