19869 |
schuurmiddel |
blauwpan:
bloͅu̯pan (L250p Arcen),
zand:
zant (L250p Arcen)
|
schuurmiddel om metaal glanzend te maken - blauwsteen (uitgewreven azuursteen) [DC 15 (1947)] || schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33416 |
schuurpoort |
poort:
[poort] (L250p Arcen)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19369 |
schuurtje |
schop:
schòp (L250p Arcen),
schuurtje:
scheurke (L250p Arcen)
|
Een eenvoudig gebouwtje achter het woonhuis dat tot bergplaats van gereedschappen of iets dergelijks dient (kot, schop, schuurtje, stal) [N 79 (1979)] || schuurtje [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
19778 |
sering |
kruidnagel:
kroednagel (L250p Arcen, ...
L250p Arcen),
-
kroetnagel (L250p Arcen, ...
L250p Arcen),
kruidnageltje:
afgeleid van kruidnagel
kroednêgelkes (L250p Arcen, ...
L250p Arcen),
Syringa vulgaris L.
kroëdnägelkes (L250p Arcen, ...
L250p Arcen,
L250p Arcen)
|
[DC 17 (1949)] [SGV (1914)]sering [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
19401 |
servies |
servies:
sərvīēs (L250p Arcen)
|
Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19385 |
sierkleedje, antimakassar |
kleedje:
klètjə (L250p Arcen)
|
Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17752 |
sik |
napoleon:
Onder aan de kin.
ná:pó:līòn (L250p Arcen),
sik:
sek (L250p Arcen),
siek (L250p Arcen),
sik (L250p Arcen),
Onder aan de kin.
sìk (L250p Arcen),
sikje:
Aan de onderlip.
sìkske (L250p Arcen),
vlechtje:
Aan de onderlip.
vlichskə (L250p Arcen)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
I-12, III-1-1
|
28694 |
sikkel |
(het/de) kromme:
krom (L250p Arcen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
20791 |
sinaasappel |
appelesien:
appele sine (L250p Arcen)
|
sinaasappel [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
19420 |
sintel |
sintel:
sintəl (L250p Arcen),
slak:
slèk (L250p Arcen)
|
Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|