22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vasteloavend (L250p Arcen),
vastenavond:
vastəno.vənt (L250p Arcen)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vastendag:
vastendaag (L250p Arcen)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vaste (L250p Arcen)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
25845 |
vatwasserij |
boenplaats:
boenplaats (L250p Arcen)
|
De plaats waar de vaten worden schoongemaakt. [N 35, 89; monogr.]
II-2
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛ:xtə (L250p Arcen)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34266 |
vee |
beesten:
biǝstǝ (L250p Arcen),
vee:
viǝ (L250p Arcen)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
zuipen:
zōēpen (L250p Arcen),
zūpə (L250p Arcen)
|
zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)]
III-2-3
|
21423 |
veel geld waard |
veel geld waard:
vul gêld weerd (L250p Arcen)
|
veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
ven:
ven (L250p Arcen)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
26722 |
veenkuil |
turfgat:
tø̜rfgōt (L250p Arcen)
|
De veenkuil is de put of holte in het veen waar-uit turf wordt gegraven of gebaggerd. [II, 10; A 21, 19]
II-4
|