19330 |
dwarsdrijven |
dwarsdrijven:
dwèèrsdrieve/n (L417p As),
tegenwringen:
tiêgevringe (L417p As)
|
dwarsdrijven [ZND 01 (1922)] || dwarsliggen; tegen iemands woorden of daden ingaan, met de bijgedachte niet mee te willen werken
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarsbomer:
dwàrsbòwmer (L417p As),
dwarsdrijver:
dwèèrsdriever (L417p As),
dwarserik:
dwàrserik (L417p As),
getweernde, een -:
Zie ook: wèèrskop en wèèrserik Van dèè gedwèringe kri-jgste nûw ins nuuts geli-jk Het woord heeft te maken met getwèringd: verkeerd gedraaid
gedwèringe (L417p As),
warserik:
wéérserik (L417p As)
|
dwarsdrijver [ZND 01 (1922)] || dwarskop || iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27908 |
dwarskap |
béle/beel:
bēl (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Kap die in de dwarsrichting van de pijler of de mijngang wordt geplaatst. De dwarskap is extra versterkt en bestaat uit twee elementen. Zij wordt gelegd op de plaats waar vanuit een steengang een galerij wordt begonnen. Zij moet extra stevig zijn omdat, al naar gelang de hoek die de galerij ten opzichte van de steengang maakt, één of meer kappen van de galerij met één uiteinde op de dwarskap rusten. [N 95, 303; monogr.; Vwo 105; Vwo 297; Vwo 299; Vwo 352; Vwo 792]
II-5
|
27193 |
dwarsligger |
sousguide:
sugit (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Houten of ijzeren dwarsligger waarop de spoorstaven worden bevestigd. De vormen "sousguide" en "travers" worden in de Belgische mijnen voornamelijk ondergronds gebruikt, terwijl men bovengronds meestal van "bille" spreekt (Vanwonterghem pag. 202). [N 95, 709; monogr.; Vwo 132; Vwo 300; Vwo 722; Vwo 790]
II-5
|
27985 |
dwarspijler |
dwarstaille:
dwarstęj (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Pijler die evenwijdig aan de strijkrichting van de koollaag ligt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -(pijler) het lemma Pijler. [N 95, 480; N 95, 286]
II-5
|
18802 |
dwaze streek |
gekke streken:
⁄t zeen gekke struk (L417p As),
kinderstreek:
dat es ⁄n kenjerstreek, (L417p As),
streek:
strīēk (L417p As)
|
Dat is een kinderstreek, dat zijn zotte streken. [ZND 07 (1924)] || een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19504 |
dweil |
opnemer:
Ze hauwe eine dweil ligke viêr de kiêkediêr òm de veet op aaf te vège
opnemer (L417p As)
|
dweil
III-2-1
|
19657 |
dweilen |
zuivermaken:
mét d\\n opneem\\r
zi-jvər maakə (L417p As)
|
Hoe noemt u het schoonmaken van stenen of houten vloeren, van stoepen enz. met behulp van water en een grove doek? [N105 (2000)]
III-2-1
|
19260 |
dwingen |
bijhouden:
bi-jhòwe (L417p As),
dwingen:
dwinge (L417p As),
forceren:
fòrséére (L417p As),
verplichten:
verplichte (L417p As)
|
het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27320 |
dynamiet |
dynamiet:
dinamit (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Maurits])
|
Springstof met nitroglycerine als grondstof. Dynamiet wordt vooral gebruikt om zeer harde steenlagen los te maken. [N 95, 422; N 95, 419; monogr.; Vwo 301]
II-5
|