21780 |
eigendom |
eigendom:
èjgendóm (L417p As)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21887 |
eigendomsbewijs |
akte:
akt (L417p As)
|
het bewijs dat iets iemands eigendom is [vest] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22013 |
eigendomsbewijs van de ring |
kaartje:
kaartje (L417p As),
kaartsjə (L417p As),
kéértsjə (L417p As)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: eigendomsbewijs van de ring? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24478 |
eik |
eikenboom:
ɛi̯kəbum (L417p As)
|
eik [RND]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ɛi̯kələ (L417p As)
|
eikels [RND]
III-4-3
|
27615 |
einde van de dienst |
schicht:
šext (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zwartberg])
|
Uit de antwoorden blijkt dat men woordtypen als "einde schicht" en "eindsschicht" als synoniemen moet beschouwen. [N 95, 120; monogr.; N 95, 83]
II-5
|
32734 |
eindvoor in het midden |
middenvoor:
medǝ[voor] (L417p As)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
21755 |
eis van de aanklager |
betichting:
ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft (dus tussen rechte haken!).
bətichting (L417p As)
|
de eis van de aanklager over de op te leggen straf [ticht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24142 |
ekster |
egerst:
eigerst (L417p As),
ègerst (L417p As),
ekster:
êekster (L417p As, ...
L417p As)
|
ekster [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
ééksteròwg (L417p As),
êêksteroug (L417p As)
|
eksteroog [ZND 01 (1922)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|