34242 |
filter in de melkzeef |
zijgdoek:
zīx˱dōk (L417p As)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
32137 |
fineer |
fineerhout:
finērhǫwt (L417p As)
|
Dunne platen van een harde, mooie of kostbare houtsoort, die met lijm op meubels van goedkopere houtsoorten worden bevestigd. Als fineerhout worden harde, vaak tropische houtsoorten gebruikt. Respondenten uit Maastricht (Q 95) en Bilzen (Q 83) noemden de volgende soorten: acajou, mahonie, afrormosia, avodiré, teak, eiken, essen, noten en zebrano. [N 56, 10; N 56, 18; monogr.]
II-12
|
32143 |
fineermes |
steekmes:
stē̜kmɛs (L417p As)
|
Mes met scherpe punt, waarmee men fineer snijdt. [N 56, 35]
II-12
|
24146 |
fladderen |
fladderen:
flàddere (L417p As)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28758 |
flanel |
flanel:
flanɛl (L417p As)
|
Lichte en losse, weinig gevolde wollen of halfwollen stof, met een glad of gekeperd weefsel (Van Dale, pag. 774). Flanel wordt veel gebruikt voor nacht- en sportkleding. [N 62, 89a; N 59, 201; N 62, 75f; N 62, 75b; MW; monogr.]
II-7
|
30800 |
flank |
flanken:
fla.ŋkǝ (L417p As)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
20838 |
flauw |
flauw:
flàw (L417p As),
meepsch niet gebruikt
flauw (L417p As),
flets:
flèts (L417p As),
leps:
leps (L417p As),
lèps (L417p As),
ongezouten:
Etens of etenswaar
òngezaute (L417p As)
|
flauw || meeps (flauw van smaak) [ZND 01 (1922)] || niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)] || zoutloos
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flàw vàlle (L417p As),
kwalijk vallen:
kaolik vàlle (L417p As),
kwalijk worden:
kaolik wéére (L417p As),
van zijn klot af gaan:
van z`ne klòt aafgōēn (L417p As),
van zijn sus af gaan:
van z`ne sis aafgōēn (L417p As),
verduizeld worden:
#NAME?
verdi-jzeld wéére (L417p As)
|
zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28043 |
flens |
collerette:
kǫlǝrɛt (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Opstaande rand aan het einde van buizen om deze met schroeven aan elkaar te kunnen verbinden. [N 95, 826; monogr.]
II-5
|
20525 |
flensje |
koek:
kook (L417p As),
spekkoek:
spēkkook (L417p As)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|