18964 |
geheimzinnig |
duister:
dówster (L417p As),
geheimzinnig:
gehèjmzinnig (L417p As),
geniepig:
genĭĕpig (L417p As),
loens:
lŏĕns (L417p As)
|
een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18803 |
geheugen |
memorie:
memorie (L417p As),
Joa, zag grutepa, mi-jn memurie leetsj mich aaf en tûw inne steek
memurie (L417p As)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)] || memorie, geheugen
III-1-4
|
18900 |
gehoorzaam |
braaf:
braaf (L417p As),
gehoorzaam:
gehōērzaam (L417p As),
gewillig:
geveeglik (L417p As)
|
gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
gehoorzamen:
gehōērzame (L417p As, ...
L417p As),
luisteren:
lówstere (L417p As, ...
L417p As),
uitvoeren:
ówtvēre (L417p As, ...
L417p As)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehucht (L417p As),
gehécht (L417p As),
uithoek:
óuthook (L417p As)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
18882 |
gehuil, geschrei |
gebeuk:
gebīēk (L417p As),
gegrijns:
gegrins (L417p As),
gejank:
gejànk (L417p As)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17960 |
gehurkt zitten |
op zijn hukken zitten:
op zèn hoeke zitte (L417p As)
|
hurken [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
20461 |
geil, wellustig |
er geen weg mee weten:
d`r gejnə wééch mét wīētə (L417p As),
heet:
Zowel m.b.t. mannen als vrouwen.
hejt (L417p As),
hitsig:
Zowel m.b.t. mannen als vrouwen.
hitsich (L417p As),
loopsetig:
Alleen voor vrouwen.; cf. RhWb (V), kol. 373 s.v. "Leipchen": Liebhaber(in) fur etwas; cf. idem s.v. "leipen": zur nachtbarlichen Unterhaltung gehen.
lejpsətich (L417p As),
loopsig:
Alleen voor vrouwen.; cf. RhWb (V), kol. 373 s.v. "Leipchen": Liebhaber(in) fur etwas; cf. idem s.v. "leipen": zur nachtbarlichen Unterhaltung gehen.
lejpsich (L417p As),
scherp:
Eerder voor mannen.
sjèrp (L417p As)
|
geil, wellustig [N 10C (zj)]
III-2-2
|
27539 |
geit |
geit:
gęi̯t (L417p As),
geitsje:
gęi̯tskǝn (L417p As)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
21318 |
gejoel |
geschreeuw:
gesjreef (L417p As)
|
gejoel [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|