20369 |
getuige |
getuige:
geti-jge (L417p As),
getiege (L417p As)
|
de getuige bij het huwelijk [tsuuch] [N 96D (1989)] || iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)]
III-2-2, III-3-1
|
20388 |
getuige zijn |
getuigen:
geti-jge (L417p As)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
een verklaring afleggen:
[overgeheveld van lm. getuige, geen begrip getuigen in N 90, RK]
verklaoring aaflegge (L417p As),
getuigen:
getiegen (L417p As)
|
getuigen [ZND 01 (1922)] || iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21725 |
getuigenis |
getuigenis:
geti-jgenis (L417p As)
|
de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23899 |
gevallen engelen |
duivels:
dievels (L417p As)
|
De gevallen engelen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21322 |
gevangenis |
cachot (<fr.):
Van Dale: cachot (<Fr.), gevangenhok, gevangenis; arrestantenlokaal.
kəsjòt (L417p As),
doos:
Van Dale: I. doos, 5. gevangenis.
dōēs (L417p As),
gevangenis:
gevangenis (L417p As),
prison (<fr.):
Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis.
presong (L417p As),
pérsóng (L417p As)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)] || gevangenis [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
19743 |
gevel |
faèade:
fasaat (L417p As),
voorgevel:
viêrgevel (L417p As)
|
gevel aan de voorzijde van een woning || voorgevel van een woning
III-2-1
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveelig (L417p As),
gəvēlig (L417p As),
teergevoelig:
tīērgəvēlig (L417p As),
week:
wèjk (L417p As)
|
gevoelig [ZND 01 (1922)] || Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
geen gevoel:
déé héét gèjn gevēēl in z`n pèns (L417p As),
ongevoelig:
óngəvēling (L417p As),
zonder gevoel:
zónner gəveel (L417p As)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwas (L417p As)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|